Auteur: Fokko Leutscher
Geraadpleegde literatuur:
Jan J. Delvigne e.a., Vroeger in Middag,
Uit dehistorie van de gemeente Ezinge,
Profiel, i.s.m. de Streekhistorische Vereniging Middagherland, Bedum, 1994
Beeldmateriaal: Pieter en Lucie van Dijk,
Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven,
Streekhistorische Vereniging Middagherland,
archief van de voormalige gemeente Ezinge
(burg. H.J. Scheffer)
Kaartmateriaal internet: Wat was Waar
Het woord ‘tichel’ is verwant aan ‘tegel’, het Duitse woord voor ‘Ziegel’ (baksteen) en afkomstig van het Latijnse woord ‘Tegula’ (‘dakpan’). Ook de naam Tichelaar (steenbakker), ‘Tichelwerk’ (steenfabriek) en het Groningse ‘Tiggelwaark’ is hiervan afgeleid.
Een aantal steenfabrieken langs het Aduarderdiep heeft met betrekking tot de werkverschaffing voor menig Garnwerder een belangrijke rol gespeeld. Dat er over een lengte van ruim vijf kilometer langs het Aduarderdiep vijf steenfabrieken hebben gestaan, geeft aan dat er aan kwantiteit en kwaliteit klei geen gebrek was.
Het was dan ook dankzij deze zeer bruikbare klei (knikklei/potklei) dat de baksteenindustrie in het gebied Middag tot grote bloei kwam. De afgegraven ijzerrijke en kalkloze klei langs het Aduarderdiep was als grondstof ook zeer geschikt om de prachtige en bekende rode Groninger bakstenen op te leveren.
Vijf steenfabrieken
In 1907 werd aan de oostkant van het Aduarderdiep, nabij Steentil en de boerderijen ‘Het Groote en Kleine Waschhuis’ onder de welluidende naam ‘Werklust’ de eerste steenfabriek opgericht. In navolging van deze eerste fabriek werden in 1852 iets verder naar het noorden, aan de oostkant van het Aduarderdiep, nog twee ‘tiggelwaarken’ gebouwd. De tweede fabriek werd opgericht door de heren Hamming en de derde (ter hoogte van Oostum) door de heren Homan van der Heide en Bolt uit Groningen. In 1892 werden de gebroeders Rosema en de weduwe Bolt eigenaren.
Na 1915 runden de Rosema’s het bedrijf alleen. De vierde en vijfde fabriek zijn door Harm Kamerlingh Onnes opgericht. De fabrieken stonden nog verder naar het noorden, maar dan aan de westkant van het Aduarderdiep; de vierde nabij Bolshuizen en de vijfde bij Schifpot.
Tiggelwaarkers
Behalve uit Garnwerd en andere nabij gelegen dorpen, kwamen veel van de tiggelwaarkers van elders, met name uit Duitsland uit het gebied langs de Lippe-rivier en werden daarom ook wel Lipsker genoemd. De Lipsker woonden gedurende de hele campagne (april/ oktober) nabij de fabrieken. De eigenaar van de fabriek woonde in een huis dat Tiggelbörg werd genoemd. Voor de seizoenarbeiders hadden ze in Oostum een woonhuis ‘de Tiggelkoamer’ tegen de fabriek aangebouwd. De arbeiders hadden daarin een kast, waarin brood en andere spullen bewaard werden. Voor de Lipsker werden in de kerk van Oostum de kerkdiensten in het ‘plat’ gehouden. Twee keer in de campagnetijd verzorgde een Duitse predikant de Evangelisch Lutherse diensten.
Door de grote voorraden klei is dit wierdenland-schap een kraamkamer voor akkerbouwers, veeboeren en voor steenfabrikanten. Klei is zeer vruchtbaar en met het juiste vochtigheidsgehalte goed te bewerken. Dit laatste is van groot belang want droge klei is het keihard en als het nat is, is het plakkerig en spiegelglad, wat voor een grondwerker weer een gehele andere belevenis is.
De Lipsker werden ook wel ‘Tiggeljong’of ‘Tiggelpoep’ genoemd. Ze stonden er niet bij iedereen even goed op, getuige een scheldversje.
Lipsker poepen,
Luzzen gain soepen,
Luzzen gain melk,
Den worren Lipsker poepen lelk.
Toen tegen het einde van de 19e eeuw de economie in Duitsland opbloeide, bleven de Lipsker weg uit Nederland. Hun plaatsen werden voor een deel door Friezen ingenomen, die hier doordeweeks wel verbleven, maar in het weekend naar moeder de vrouw vertrokken. In de jaren dertig van de 20e eeuw was het, mede door de crisis, niet meer lonend om de fabriek gaande te houden. Stuk voor stuk sloten ze de deuren en werden ze afgebroken.

Om een indruk te krijgen van de weg langs het Oldehoofs kanaal ter hoogte van de steenfabriek. Op de achtergrond Vaierbörg; omstreeks 1962.
De werkzaamheden t.b.v. de steenfabriek
Net aan de andere kant van het Aduarderdiep lag de steenfabriek van de familie Onnes. De familie zelf woonde in een witgepleisterde villa in Feerwerd, Önnesborg genaamd. Voor een aantal vaste personeelsleden waren naast de fabriek vier woningen gebouwd. Dit groepje woningen werd Vaierbörg genoemd. De Duitse arbeiders uit de omgeving van de rivier de Lippe, de Lipsker, sliepen bij de steenfabriek en kookten hun eigen potje, vaak bonen- of linzensoep met daarin spek, rundvet of aardappelen. Ze werkten zolang het licht was, 's zomers van 3.30 uur tot 22.00 uur 's avonds. Soms was de werkdag zelfs dan nog niet voorbij. Wanneer de oven brandde moest er nog turf worden gekruid en tijdens het bakken hield men om beurten de wacht.

Steenfabriek bij Schifpot (Frouketil)met een spoorlijntje voor de lorries richting Bolshuizen, omstreeks 1962.
Te Schifpot, waar stenen en pannen werden gebakken, werkten de Lipsker tot 1869. De andere fabriek van de firma Onnes & Co, bij Bolshuizen, had ze tot 1884 in dienst. De fabrieken van de familie Onnes zijn later overgegaan naar N.V. Sprengers en kwamen vervolgens in eigendom van de N.V. Verenigde Steen-, pannen- en draineerbuizenfabrieken te Groningen. Voor ongeveer veertig arbeiders uit Garnwerd, Ezinge en Feerwerd was dit een welkome werkgelegenheid. Tijdens de hoogtijdagen werd dat aantal aanmerkelijk uitgebreid met ‘Fraizen’. Zo zijn in Feerwerd, maar ook in Garnwerd ‘Fraizen’ zoals de familie’s Terpstra en Postma neergestreken.
Uitkruien en rekkenzetten
Het werk viel niet altijd mee, zoals uit het verhaal van Arend Terpstra (vader van Jaap Terpstra) bleek. ‘Voor een aantal werkzaamheden, zoals uitkruien, karlopen, rekkenzetten, bakjesmennen en dergelijke was het nog te doen, maar als het ging om ‘poortenbouwer, dan was dat ‘min waark’. Je moest met natte lampen om je handen bij een temperatuur van 1500 graden de eerste stenen uit de oven halen, zodat de warme lucht kon ontsnappen.’ In 1974 is de fabriek onder invloed van overproductie en als uitvloeisel van een landelijk saneringsprogramma gesloten.
Aftichelen
In veel landerijen waar de klei voor de baksteenindustrie is afgeticheld, zijn de sporen nog steeds zichtbaar in het landschap. De kleilaag van ongeveer een meter dik lag direct onder de teellaag, die na de afgraving direct weer in oorspronkelijke staat werd teruggebracht. Zodoende werden putten voorkomen en kon het land weer als grasland worden gebruikt. De sporen waarlangs de lorries liepen met de afgetichelde klei naar de steenfabrieken, zijn op sommige plaatsen nog zichtbaar.

Een luchtopname van de Steenfabriek bij Schifpot met rechts op de foto de vier huizen van het personeel (Vaierbörg)
Werkzaamheden bij de schelpkalkoven
Bij de fabriek van de familie Onnes in Schifpot en ook bij Aduarderzijl stond een kalkbranderij. Kalk werd aanvankelijk als mortel maar ook als kleurstof voor de stenen gebruikt. Als grondstof voor kalk werden schelpen en als brandstof kolen en turf met schepen aangevoerd. De schippers vertrokken dan dikwijls met een lading stenen of dakpannen. In het begin van de 20e eeuw verzorgde Klaas van der Kooi de kalkbranderij.
De echtgenote dreef een kruidenierswinkel voor de bewoners van Schifpot, maar ook voor de schippers, die nog wel eens moesten wachten. Rond 1925 loonde de kalkbranderij niet meer door de steeds meer opkomende cementindustrie. De kalkoven is na de Tweede Wereldoorlog wegens de vervallen staat afgebroken.